Posts tonen met het label commandant. Alle posts tonen
Posts tonen met het label commandant. Alle posts tonen

donderdag 26 maart 2020

Friese kapiteins (53) : Doecke van Martena


Friese kapiteins (53) : Doecke van Martena

In deze serie worden de Friese kapiteins behandeld, die in de 16e en 17e eeuw in het 'Friesche Nassause Regiment' dienden.
Het is een lange rij van vooral adellijke officiers, van wie meestal nog niet eerder een minibiografie is verschenen.


Achtergrond
De familie Martena is een oude en invloedrijke adellijke familie in Friesland.
Zo staat er een Hessel van Martena uit het begin van de 14e eeuw te boek als de 10e Potestaat van Friesland, al moet aan de bron hiervan weinig waarde worden toegedicht.
In mannelijke lijn stierf met het overlijden van 'onze' Doecke van Martena in 1605 deze familie uit.

Doecke van Martena werd in 1530 geboren als zoon van Tjebbe van Martena (1490-1530) en Bauck van Heringa.
Het is niet bekend waar ze woonden en wat Tjebbe zijn beroep was, want zijn broer Keimpe was grietman van Leeuwarderadeel en woonde toen op het stamhuis Martena State.
Tragisch genoeg overleed Tjebbe toen Doecke nog maar drie jaar oud was, waardoor zijn stiefvader Syds van Botnia (ong. 1525-1548) waarschijnlijk als voogd optrad.
De kans is groot dat Doecke een universiteit in het buitenland bezocht, want volgens de geschiedschrijver Carolus 'muntte hij uit in de beoefening der letteren'.
Zijn naam werd ook wel als Doco Martna geschreven, dus Martena zonder een e.

Omstreeks 1550 trouwde Duco met Swob van Botnia, dochter van grietman Tjalling van Botnia en Frouck van Hottinga.
Swob zal op jonge leeftijd zijn overleden, waarna Doecke omstreeks 1555 opnieuw trouwde met Catharina van Unema, dochter van Jancke van Unema en Teth van Wyboltsma uit Blije.
Uit beide huwelijken zijn in totaal zes kinderen bekend: Jan/Johan, Swob en Bauck, Tjebbe, Tieth en Tjebbe van Martena.
Jan trouwde met Maria van Sternsee, dochter van de bekende hoofdman en grietman Christoffel van Sternsee.
Swob trouwde in 1591 met David van Goorle, wiens zoon David (1591-1612) een bekende atomist werd.
Bauck van Martena trouwde in 1598 met kapitein Evert Entens en na zijn overlijden met kapitein Juw van Harinma.
In de kerk van Cornjum ligt nog een zerk onder de vloer, waar het in 1557 jong overleden zoontje Tjebbe ligt begraven.

Martena State
Hun stamhuis met de naam Martena State stond te Cornjum, welke tot de afbraak in 1899 in de familie bleef.
Op 28 december 1894 overleed de laatste bewoner van Martena State te Cornjum, jonkheer Duco Martena van Burmania Vegelin van Claerbergen. Hij liet de state na aan de kerk van Cornjum. In 1899 werd de state helaas gesloopt, waarna de huidige Martena State werd gebouwd, ontworpen in neo-renaissancestijl door architect Pyter de Groot.
Bijzonder is de laatste bewoner bijna 300 jaar later nog steeds de voornamen Duco en Martena in zijn naam had.
De state is dan ook al die eeuwen in handen van de familie gebleven.

Martena State te Kornjum behoort den heere Laes van Burmania, 1722'
Getekend door J. Stellingwerf 

Martenahuis te Leeuwarden
Daarnaast had deze familie nog enkele andere states in bezit.
Hessel van Martena (geb. 1461) was de eerst bekende bewoner van het machtige Groot Terhorne te Beetgum, ook wel Martena State genoemd.
Als gevolg van de burgeroorlog tussen de schieringers en vetkopers, werd dit kasteel in 1496 door de vetkopers en gesteund door de Groningers, in brand gestoken en verwoest.
Hierna liet Hessel in 1498 het nog bestaande Martenahuis te Franeker bouwen, waarin nu het gelijknamige stadsmuseum is.
Omstreeks 1400 hadden de Martena's al een stins aan de Tuinen, maar in 1511 woedde er een grote stadsbrand in Leeuwarden waarbij ongetwijfeld ook deze stins is verwoest.
Een stadsresidentie in Leeuwarden was echter hard nodig was omdat daar sinds kort het bestuurlijk centrum lag.

In 1552 liet Duco van Martena (admiraal, gedeputeerde, lid der Staten Generaal, politicus) het voor het midden van de 16e eeuw zo karakteristieke L-vormige huis bouwen.
Een representatief huis met een grote hof er achter en een voorplein aan de westzijde. Het stond met de smalle kant naar de straat en tegen de westelijke zijgevel was een hoge traptoren gebouwd.
“Ook de beide rijen huizen (aan het westelijke einde van de Nieuwestad - JL), meest van welvarende kooplieden, zijn, vooral aan de westzijde, sedert den brand van 1511 voor het meerendeel vernieuwd en verfraaid. Daar tusschen valt ons, nevens de brug, welke naar de Kleine Kerkstraat leidt, het aanzienlijke Martenahuis in het oog. Het is in 1552 vernieuwd door den edelen Duco Martena. Dit adellijk gebouw bestaat uit twee vleugels, tussen wier hooge, trapsgewijze toeloopende, gevels een klein voorplein is, waarop, naast de poort van het wijkende hoofdgebouw, een toren staat met een pijnappel gedekt; terwijl de aanzienlijke hof van dit huis zich achter tot den wal uitstrekt.”
Nog steeds is in Leeuwarden de zogenaamde Duco Martenapijp aanwezig, een brug over de stadsgracht die naar hem is vernoemd.
Dit zal ongetwijfeld zijn gebeurd doordat zijn stadsstins tegenover deze 'pijp' lag.


Het donkere gedeelte is het Martenahuis (II) te Leeuwarden, gebouwd in 1552.
Stadsplattegrond van J. Sems uit 1603, waarop rechtsboven ook nog net de Martenapijp is te zien.




Duco Martenapijp te Leeuwarden, aan de Nieuwestad
bron: HCL


Bestuurlijke carrière (1554-1572)
Doecke van Martena staat bekend als één van de belangrijkste historische figuren van Friesland en wordt door bijvoorbeeld de bekende Leeuwarder stadsarchivaris Wopke Eekhoff zo genoemd, waarbij hij zelfs wordt vergeleken met prins Willem van Oranje voor Holland.

Reeds in 1554 was Doecke lid van Friese staten en op 8 april van dat jaar was hij lid van de Gedeputeerden totten Doleantie.
Dit was een college die in 1528 het zogenaamde Landboek, geschreven door zijn oom dr. Keympe van Martena, liet opstellen.
Hierin werd gewaakt dat het 1524 gesloten verdrag met landheer Karel V werd nageleefd.
Op 15 maart 1564 werd hij tot vast lid in het college gekozen, als opvolger van Rienck van Burmania, jawel Doecke zijn latere zwager.
Opvallend genoeg heeft Doecke, net als meer 'voormannen' in 1565 het Verbond der Edelen niet ondertekend.
Wel vertrok hij in opdracht van de Friese Staten op 20 november 1566, samen met Baerthe van Idsaerda uit Ter Idzard en nog iemand, naar de stadhouder Aremberg in Overijssel en daarna naar Brussel.
Hoewel Martena ook door de hertog van Alva werd gedagvaard, bleef hij op zijn post.
Op 1 mei 1568 weigerde Martena, samen met een tiental anderen, een nieuwe eed af te leggen aan Aremberg.
Het werken werd hierna voor Martena steeds lastiger, waardoor hij in 1572 de kans greep op een gewapende opstand, samen met zijn zwagers Haring van Glins en Galama.


Militaire carrière (1572-1605)
In 1572 nam hij deel aan het gewapend verzet, nadat de geuzen Den Briel hadden veroverd.
Doecke van Martena werd één van de belangrijkste leiders van de geuzen, samen met de bekende Dirk van Bronckhorst-Batenburg.

Op 4 juli 1572 kreeg hij meteen al de opdracht van Willem van Oranje om Leeuwarden in te nemen en deze stad hierna als gouverneur te besturen.
Omdat hij slechts één vendel tot zijn beschikking had, mislukte de aanval en bleef de Spaanse kolonel Caspar de Robles de baas in Leeuwarden.
De steden Dokkum, Sneek, Bolsward en Franeker werden echter wel door de geuzen veroverd, waarna Doecke door de Friese stadhouder Joost van Schaumburg (of: Schouwenburg) tot Commandant over Franeker werd aangesteld.
Vanuit Enkhuizen stuurde Martena een latijns gedicht aan zijn voormalige boezemvriend Julius van Dekema, de Raadsheer die katholiek was gebleven.
Het gedicht werd onderdeel van de propaganda voor de opstand.

In juni 1574 werd in Antwerpen door Requesens een algemeen pardon afgekondigd, voor o.a. geweken katholieken.
Martena werd echter, met ruim een tiental anderen, uitgesloten van het pardon.
De reden hiervoor zal waarschijnlijk geweest zijn dat Martena actief deelnam aan de opstand tegen Spanje.
Hij was namelijk op 16 juli 1573 door Willem van Oranje benoemd tot de eerste admiraal over de een week later opgerichte Admiraliteit van Friesland.
In naam was deze admiraliteit toen in Dokkum, maar in werkelijkheid waarschijnlijk nog te Hoorn.
Zijn oomzegger Wybe Idzerts van Grovestins (ong. 1540-1600) werd zijn vice-admiraal.
Een belangrijk moment als admiraal beleefde hij tijdens de Slag op de Zuiderzee van 6-11 oktober 1573.
Terwijl Cornelis Dircks als aanvoerder van de geuzen op 11 oktober een belangrijke overwinning behaalde op de Spanjaarden onder leiding van Bossu, hield Martena op het Vlie de vloot van Caspar de Robles tegen. Mede door deze overwinning mislukte het plan van Alva om Noord-Holland te veroveren en was het gedaan met zijn prestige.
Deze admiraliteit werd echter alweer snel opgeheven, waarna pas in 1590 te Dokkum een geheel nieuwe werd opgericht.

In 1577 keert Doecke terug naar Friesland, wanneer hij tot Gedeputeerde voor Oostergo werd gekozen.
De volgende periode stond in het teken van problemen van hoe men de kosten van de soldaten zou verdelen over de 'goën en steden'.
Op 14 augustus 1577 trok Martena naar Oostmahorn, een zeer strategisch punt.
Hij deed dit samen met zijn neef Jan Woutersz van Mathenes, die door stadhouder Rennenberg tot maarschalk (drost) van het blokhuis te Leeuwarden was benoemd.
Al op 25 augustus liet de Spaanse hopman Rienck van Dekama zich 'uitkopen'.
Op 13 oktober 1577 kreeg het College van Gedeputeerde Staten bestuursmacht, wat het einde van het College der Gedeputeerde totten Doleantie betekende.
Martena bleef echter collegelid.
In de periode hierna werden steeds meer Anti-Spaanse personen op belangrijke functies in diverse steden geplaatst, wat dus mede aan Martena te danken was.
Ook stadhouder Rennenberg benoemde vanaf toen de grietmannen, die door de gedeputeerden werd voorgedragen uit de door de stemgerechtigden opgestelde lijst van drie personen. De nominatie gebeurde onder leiding van de gedeputeerden Martena, Galema en Idsaerda, dus uit de drie goën Westergo, Oostergo, Zevenwouden.
In de periode hierna werden zo'n twintig grietmannen vervangen door anti-Spaansen.
Alleen het benoemen van de drosten op de door hun gehate blokhuizen bleven op hun plaats, mede door de dubbelzinnige rol van Rennenberg.
Hierdoor bleven hier de commandanten Mathenes, P. van Sickinghe (ook olderman te Harlingen en grietman van Barradeel) en Francois van Pipenpoy (tevens olderman van Stavoren en grietman van Hemelumer Oldephaert) in functie.
Na de dood van Sickinghe, begin 1578, werd Martena samen met drie andere kandidaten voorgedragen als grietman van Barradeel.
De Friese Staten hadden gekozen voor Martena en meldden dat de zwakke landvoogd Mathias dit had goedgekeurd.
Het was echter Henri d'Oyenbrugge die als drost van Harlingen en grietman van Barradeel werd benoemd door Rennenberg.
Hierna verslechterde de verhouding tussen de Staten en Rennenberg steeds meer.
Op 25 september 1578 waren Martena en Rienck Wytzes van Cammingha in Antwerpen, op verzoek van de Gedeputeerde Staten om in ruil voor geld enige zaken te regelen.
Op de landdag van 1 juni 1579 werd Friesland praktisch lid van de Unie van Utrecht.
Er kwam toen ook een einde aan de loopbaan van Martena als lid van de Gedeputeerde Staten.
In 1580 werd Willem van Oranje benaderd om stadhouder van Friesland te worden, waarbij de Prins Martena machtigde om grietman van Barradeel te worden.
Ook nu werd het echter weer een ander die de functie kreeg, namelijk Tjalling van Sixma.
Hierna werd Willem Lodewijk door Martena en dr. Abel Frankena gevraagd om stadhouder te worden.
Door de verslechterde toestand in Friesland, voelde Martena de druk om zijn vaderland te verdedigen en nam Frankena het diplomatieke werk op zich
Op 15 oktober 1580 werd Martena, tegelijk met een aantal anderen, tot hopman aangesteld.
Op 31 oktober werd hij door Merode aangesteld tot commandant over Zevenwolden, welke werd bedreigd doordat Rennenberg het beleg had geslagen voor Steenwijk.
Tijdens een treffen tussen Jan Raesz van Vervou en Julius van Botnia nabij Scharsterbrug, werden zij verslagen door de Spaanse vijand.
Helaas werd Martena op 8 november gevangen genomen bij Balk, toen hij de schans Sloten net verlaten had.
Te Lemmer, onder Schnater, werd Martena gevangen gehouden en er werd 9000 caroli guldens losgeld geeist.
Het lijkt er op dat Martena en Johan Roorda werden gewisseld tegen de gevangen genomen katholieke broers Rienck en Albert van Dekema.
Deze beide broers waren op 11 mei 1581 gevangen genomen toen het kasteel te Stavoren door Sonoy werd veroverd.
Op 17 maart 1583 was Martena commandant van de schans te Oldeboorn.
Deze was in de herfst van het jaar ervoor veroverd door de Groninger edelman Wigbold van Ewsum, heer van Nienoord.

Niet veel later, op 25 mei 1583, was hij tijdelijk commandant over een veldlegertje van 700 man bij Visvliet.
Hij verving toen de Deense luitenant-kolonel Stein Maltesen, die zijn vaderland had bezocht maar op genoemde dag net in Dokkum terugkeerde.
Op 6 juni lag hij met Cammingha in Vrouwenklooster en de dag erop kreeg hij orders van Merode om naar Oostmahorn of Nieuwebildtzijl te gaan.
Op 19 september 1583 lag hopman Martena op Tjaardahuis te Rinsumageest, waar hij op 27 oktober 1586 weer aanwezig was.
Op 23 november 1586 is hij commandant van Dokkum.
De laatste keer dat we Martena als hopman tegenkomen is op 14 december 1592 te Hasselt.
Samen met alle andere hopmannen van het Friese Regiment, behalve Van den Cornput, weigerde hij toen de 'monstering'.
Volgens drs. G. Kramer was Martena wellicht een Roordist, dwz een aanhanger van de zienswijze van de vrijheidsstrijder Karel van Roorda.
Dezen wilden de veroverde steden zoals Hasselt en Coevorden als bolwerken voor Friesland behouden ,wat een flinke ruzie met Overijssel en Maurits tot gevolg had.

Na zijn vrijlating in 1580 werd Martena echter ook bestuurlijk weer actief.
Voor de landdag van juli 1582 werd gepoogd om Anjou als heer te erkennen, ipv de Spaanse koning.
Martena maakte van de gelegenheid gebruik om een poging te wagen om het Gouverneurschap van Harlingen te verkrijgen.
Tijdens de landdag brachten de commissarissen van Anjou het voorstel aan de orde, maar de steden en met name Harlingen voelden er niet voor.

Op 28 april 1585 werd Martena te Franeker weer Statenlid, in plaats van zijn zoon Jan.
Deze vertegenwoordigde meestal het Noordertrimdeel van Leeuwarderadeel op de Friese landdagen.
In 1588 werd Martena voor het eerst benoemd als lid van de Staten Generaal.
Na 14 maart 1592 komt hij niet meer voor in de resoluties.
In 1593 is hij nog steeds kapitein in het Friese regiment, aldus een lijst uit de 'Geschiedenissen' van Vervou.
In 1601 was hij aanwezig bij het Beleg van Rijnberk
Op de bewaard gebleven commandostaf, staat vermeld dat Martena in 1604 drost van Harlingen was.
 Daarmee was zijn grote wens toch nog uitgekomen!

Op 3 oktober 1605 volgt Juw van Harinxma hem op als kapitein van zijn compagnie, maar ook als drost van Harlingen.
Immers ook deze Juw (of: Jovius in Latijns) staat vermeld op de commandostaf.
Niet toevallig was deze Juw zijn schoonzoon, die dat jaar getrouwd was met zijn dochter Bauck.

Kort daarop overleed Doecke van Martena op 11 november 1605.
Het schijnt dat Duco bijna zijn gehele vermogen heeft opgeofferd aan deze belangrijke, maar dure, vrijheidsstrijd.
Daar komt bij dat de Friese Staten een deel van zijn traktement nooit hebben uitbetaald, waardoor hij feitelijk arm zou zijn overleden.

Portret


Doecke van Martena
Geschilderd door de beroemde schilder Adriaen van Cronenburg, werkzaam tussen 1560-1605

Doecke van Martena
Tekening uit 1873 door Albert Martin


Commandostaf
In de online-collectie van het Fries Museum is een commandostaf uit Harlingen aanwezig met daarop een paar teksten en wapens.
Hierop staan de namen van zowel Jovius van Harinxma als zijn schoonvader Duco van Martena vermeld, alsmede hun wapens.

De tekst is als volgt:
'Ducke van Martena drost van Harlingen en hopman Ao 1604'  en 'naer lyden compt verblyden, Jovius van Haringsma hopman Ao 1609'

 En nog een bijbelse tekst:
'Wyst my heere uwen wech dat ick wandele in uwer waerheit behout min heerten by den eningh dat ick uwen naeme vresse psalm 86:11'


Commandostaf van Duco van Martena


Kerkklok
In 1624 wordt de grote klok voor Cornjum gegoten, opschrift aan de noordzijde:
“Jonhkr. Duco van Martena”, en aan de zuidzijde: “Jonkhr. Sjuck van Burmania.”
Deze klok is, na afbraak van de toren in 1873 vergoten, door de Gebr. Van Bergen te Midwolde

Familiewapen
Het familiewapen van Martena is gedeeld:
1. In goud een halve adelaar van zwart, komende uit de deellijn;
2. Doorsneden: a In blauw een lelie van goud, b In rood een gebladerde eikel van goud, de steel naar beneden.

Familiewapen Martena
Stamboek van den Frieschen Adel

Kwartierstaat
Dokkumer Gerrit Jans Hesman (1661-1713) verzamelde vanaf 1700 veel wapens, waaronder uiteraard veel Friese.
Hierina staat een hele pagina vol met de zestien kwartierwapens van Duco van Martena, met erbij de tekst:

XVI Adelijke quartieren van den welgebooren Heer Duco van Martena, op Kambuier,
hebbende geleefd onder de Regeeringe van Philippus de tweede, Kooning van Hispanien. ooverleeden 1605.

De opmerking dat Duco op Kambuir (=Camminghaburen te Leeuwarden) woonde is onjuist.
Dit moet zijn achterkleinkind Doecke Martena van Burmania (1627-1692) zijn geweest, wiens zoon Ruurd Gerrolt Juckema van Burmania in 1651 Camminghaburg erfde toen die nog geen 1 jaar oud was.


Kwartierstaat van Doecke van Martena in het wapenboek Hesman, 1708.



Koffie Hag
In de jaren 20 van de vorige eeuw kon je plaatjes sparen voor de Koffie Hag Albums.
Hierin zaten veel Friese (adellijke) families, waaronder dus Doeke Martena met nr. 70.

Plaatje nr. 70 van Doecke (Duco) Martena uit de Koffie Hag verzameling


Waterscouting Duco van Martena
In Leeuwarden heeft de Waterscouting zich vernoemd naar deze vrijheidsstrijder en eerste admiraal van Friesland.

Logo van waterscouting Duco van Martena


Familieleden in het leger
  • zijn zoon Jan van Martena, huwde met Maria van Sternsee, die een dochter van kapitein/drossaart Christoffel van Sternsee (ong. 1520-1560) was.
  • zijn dochter Bauck van Martena huwde met Evert Bartholts Entens (ong. 1570-1604), die kapitein was.
  • zijn kleindochter Catharina Entens huwde kapitein Anthonis van Aylva (ong. 1570-1618)
Vaandel

Vaandel ca. 1600

Compagnie nr. 4
* Doecke van Martena (geb.1527-
U1605)
* Kapitein van ca. 1572-1605
* Voorganger: ?
* Opvolger: Juw van Harinxma (schoonzoon)

* Hoogste militaire functie: admiraal
* Woonplaats: o.a. Cornjum, Leeuwarden

Bronnen / meer informatie
http://www.mpaginae.nl/Nauta/kapiteins.htm

https://nl.wikipedia.org/wiki/Doecke_Martena
http://www.stinseninfriesland.nl/MartenaState.htm
https://scoutduco.nl/algemeen/ontstaan-van-de-duco/
http://www.stinseninfriesland.nl/MartenahuisIILeeuwarden.htm
http://www.stinseninfriesland.nl/MartenaHuis.htm
https://www.heraldry-wiki.com/heraldrywiki/index.php/Koffie_Hag_albums-Families
https://www.friesgenootschap.nl/images/dvf/DVF_1943_37.pdf  (Het leven van Doecke van Martena)
http://members.home.nl/tetrode/Watergeuzen/Martena.htm
https://nl.wikipedia.org/wiki/Slag_op_de_Zuiderzee
https://sites.google.com/site/inzichtstadswandelingen/blog/1007


Samen met Jeroen Punt (NMM) proberen we de lijsten van Friese compagnies zoveel mogelijk te reconstrueren.
 
Friese Nassause Regiment
Kapitein
  1. Jacob van Roussel
  2. Adriaen Slijp
  3. Bonifacius van Scheltema
  4. Ludolf Potter
  5. Frans van Roussel
  6. Abbe van Bootsma
  7. Jan Sageman
  8. Juw van Eysinga
  9. Frans Harinxma van Donia
  10. Lolle van Ockinga
  11. Taecke van Hettinga
  12. Frans van Cammingha
  13. Wigle van Hania
  14. Arent van Arentsma
  15. Wopcke van Herema
  16. Willem van Inthiema
  17. Ids van Eminga
  18. Seerp van Dijxtra
  19. Sybren van Walta
  20. Tiete van Galama
  21. Jacques van Oenema
  22. Sybe van Aylva
  23. Jan van Burmania
  24. Juw van Harinxma
  25. Jarich van Hottinga
  26. Epe van Heemstra
  27. Damas van Loo
  28. Douwe van Andringa
  29. Rienck van Dekema
  30. Ruurd van Feytsma
  31. Binnert van Heringa
  32. Wybren van Roorda
  33. Johan van Bonga
  34. Idzart van Grovestins
  35. Frans Aebinga van Humalda
  36. Hans van Oostheim
  37. Jan van Idsaerda
  38. Gosewijn van Wiedenfelt
  39. Tjalling van Sixma
  40. Georg Frederick thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg
  41. Doecke van Hemmema
  42. Philip van Boshuizen
  43. Harmen van Wonsdorp
  44. Willem van Haren
  45. Douwe van Glins
  46. Hessel van Aysma
  47. Quirijn de Blau
  48. Jacob van Ruffelaer
  49. Peter van Sedlnitsky
  50. Tjaard Wederspan
  51. Jacques van Challansi
  52. Doecke van Rinia
  53. Doecke van Martena

Friese Nassause Regiment
Luitenant
  1. Rienck van Sytzama
Groninger Nassause RegimentKapitein
  1. Boiocko van der Wenghe
Hoogduitse Nassause Regiment
Kapitein

dinsdag 22 oktober 2019

Groninger kapiteins (3) : Nicolaas van Boringer


Groninger kapiteins (3) : Nicolaas van Boringer

In deze serie worden de Groninger kapiteins behandeld, die in de 16e en 17e eeuw in het 'Groninger Nassause Regiment' dienden.
Het is een lange rij van vooral adellijke officiers, van wie soms veel bekend is, maar soms ook praktisch niets. 



Achtergrond
Zijn familie is waarschijnlijk afkomstig uit de deelstaat Baden Württemberg. Hun familienaam zou dan van het plaatsje Böhringen kunnen komen.
In 1613 woonde hij te Nijmegen, omdat daar zijn zoon Ernst Frederick geboren werd.
De naam werd ook wel als Beringer/Berringer/Böhringer geschreven.

De genealogie van deze familie is tamelijk lastig te vinden, waarschijnlijk omdat Nicolaas vanuit Duitsland naar Nederland is gekomen.
Er zijn inmiddels ook een ritmeester Andries van Beringen (gehuwd met Maria van Mierop) en een Conrad van Beringen aangetroffen.
Deze Andries was luitenant en hij voerde in 1600 bij de Slag bij Nieuwpoort, de compagnie curassiers aan van de Heren van Corbeek.
Wellicht hebben we hier met twee broers van Nicolaas te maken.



Huwelijk
Omstreeks 1600 is hij getrouwd met Aldegonda von Selberg, waarschijnlijk ook uit Duitsland afkomstig.
Op 6 januari 1613 laten ze hun zoon Ernst Frederick Boringer dopen in de kerk van Nijmegen, waarbij zij met de meer Nederlandse naam 'Aeltgen' wordt genoemd.
Verder is er uit de archieven nog een zoon Hans Conraet bekend.

Doopakte Ernst Frederick Beringer op 6-1-1613 te Nijmegen.

Militaire carriere
Hij diende vanaf 1608 acht jaar als luitenant in de compagnie van kapitein Hans Meinhard van Schoenberg. Na zijn dood volgde Van Boringer hem op als kapitein.
In 1610 verplaatste de compagnie zich van 's Gravenweert naar Arnhem (bron J. Punt).
Hij was dus kapitein van 1616-1638
en dan vermoedelijk als kapitein van een Hoogduitse Compagnie, die betaald werd door Groningen.

Op 10 januari 1621 besloten Gedeputeerde Staten (G.S.) van Groningen om zijn traktement in te houden, omdat hij zich zonder 'voorkennis van de provincie' in dienst had begeven van de Republiek van Ulm.
Op 16 maart 1621 kreeg Nicolaas de aanzegging van G.S. om zijn excuses aan te bieden aan de Staten op de Landdag
Wellicht heeft hij dit ook gedaan, want G.S. besloten om hem op 1 juni 1621 'wederom in het genot van traktement te stellen'.
In 1621 en tussen 1627-1632 schrijft hij brieven aan de stadhouder Ernst Casimir, terwijl hij in garnizoen in Groenlo ligt.
In 1622 werd de commies Gerrit Jansen Aarnhem door G.S. gelast om Niclaes Boringer f 635,- uit te betalen, wegen 'lening en vivres' voor zijn compagnie.
In 1623 is hij vermeld in het Hoogduitse regiment van Ernst Casimir (bron: J. Punt).
Nicolaas van Beringen was dus in dienst van het Staatse leger en hij zal mogelijk als Groninger kapitein aanwezig zijn geweest tijdens het Beleg van Grolle in 1627.
In 1634 komen we hem nog een keer tegen in de Groninger resoluties, waarbij kapitein en sergeant-majoor Balfour, overste-luitenant Hanecroot en kapitein Beringer uitstel verzoeken van de betaling van de vivres, wapens en gasthuyscosten, welke ze onder voorbehoud verleend krijgen.

Na de verovering van Groenlo (of: Grolle/Grol) werd Herman Otto graaf van Limburg Stirum benoemd tot gouverneur van Groenlo.
Tegelijk werd Nicolaus Boringer de nieuwe stadscommandant, welke functie hij tot zijn dood zal hebben vervuld.
Het was Johan den Ouden die als nieuwe stadscommandant werd benoemd en hij was dit tot 22 oktober 1645 toen hij overleed. Ook hij werd in de Calixtuskerk begraven.

Op 20 maart 1638 werd luitenant Reinholt Huinge als nieuwe kapitein gekozen, in plaats van 'wijlen Niclaes Beringe'. De vaandrig Paulus Naut werd luitenant en Assuerus Tamminga werd de nieuwe vaandrig.

Grafzerk
In de functie van kapitein overleed hij op 12 maart 1638, waarna hij werd begraven in de Calixtus-kerk van Groenlo.
Zijn grafsteen is gelukkig goed bewaard gebleven en heeft een volledige latijns opschrift.
Ook zijn vrouw Aldegonda van Selberg ligt bij hem in hetzelfde graf.





De latijnse tekst op de zerk is:

bovenaan:
'Ano MDCXXX8
XII MARTIJ OBIIT

rechts:
PRAENOBILIS AC STRAENUUS CAPITANIUS (NICOL)AUS
BORINGER A LUNHORST COMMENDATOR IN GROLL
onderaan:
VIVIT POST FUNERA VIRTUS

links:
NOBILLISIMA AC   VIRTUOSA ALDEGUNDIS A SELBERG
FIDELISSIMA EIUS UXOR OBIIT 7 FEBRUARY

************************************************

De vertaling hiervan is ongeveer als volgt:

In het jaar 1638
12 maart overleden

De zeer edele en dappere kapitein Nicolaus
Boringer van Lunhorst, commandant in Groenlo

Deugd overleeft de dood

Edele en deugdzame Aldegonda van Selberg
Zijn betrouwbare vrouw overleden 7 februari


Grafzerk Petrus Boringer
Er ligt ook nog een zerk voor Petrus Boringer in dezelfde kerk.
De beschrijving volgens 'Archief De Graafschap' uit juli 1946 is als volgt:
23.  No 72.
Ao MDCXXXIIII XXV APRIL
OBYT NOBILIS PETRUS BORINGER
AETATIS SUE XXIIII
OMNIA MORTE CADUNT
NESCIT MORTEM UNICA
VIRTUS 
Met afgehakt wapen ? met helm waarop een vlucht waartusschen figuur uit het schild.
Kleur bruin, formaat 119x214.

Het lijkt waarschijnlijk dat het hier om een zoon van Nicolaas Boringer gaat, aangezien deze Petrus in 1610 is geboren.
Van deze Petrus is verder nu nog niets bekend.

Grafzerk Petrus Boringer in de kerk te Groenlo


Havezathe Lunhorst
Nicolaas werd op 6 oktober 1636 beleend met het Bergsche (Heerenberg) leengoed Lunhorst, vlakbij Didam in Gelderland.
In 1635 en 1636 voerde hij nog een proces tegen Hans Jurgen Eyckel, richter en holtrichter te Didam, wegens niet toelating als markgenoot.
Lang heeft hij echter niet kunnen genieten van deze vast eervolle belening.
De titel kwam echter wel pontificaal op zijn grafzerk: Boringer a Lunhorst.
Van de bovengenoemde zoon Hans Conraet van Boringer weten we dat hij, na het overlijden van zijn vader, op 9 maart 1639 werd beleend met het 's Heerenbergse leengoed Lunhorst.
De havezathe bestaat nog steeds onder dezelfde naam.


Kaart van 't kwartier Zutphen.
Met de rode pijl is havezathe de Lunhorst aangegeven.


Pentekening van Havezathe de Luynhorst
gemaakt in 1721 door Maximiliaan de Raad.


In 1788 werd Havezathe "De Luynhorst" herbouwd met gebruikmaking van 16e eeuws muurwerk.
Het heeft nog een deels oorspronkelijk interieur en in de gevel is een gedenksteen met wapen en opschrift aanwezig.



Gevelsteen in havezathe De Luynhorst
Het opschrift is als volgt:
HOOG WEL GEBO VRYHEER Y E VAN DER HEYDEN TOT BAAK EN MEYERING EN LUYNHORST HEEFT LATEN HERBOUWEN
DIT HAVESAAT DE LUYNHORST GENAAMT
ANNO 1788       

En nog een losse gevelsteen eronder met de tekst:
ANNO 1560


Havezathe De Lunhorst anno 2019

Familieleden in het leger
  • zijn zoon Hans Coenraat Beringer was sergeant-majoor 

Vaandels
Niet bekend.

Compagnie nr. ?
*  (*ong. 1580-
U1638)
* Kapitein van 1616-1638

* Voorganger: Hans Meinhard van Schoenberg
* Opvolger: Reinholt Huinge

* Hoogste militaire functie: kapitein
* Woonplaats: Nijmegen, Didam

Meer informatie:
http://www.chrisvankeulen.nl/didam.htm
https://www.levenindeliemers.nl/verhalen/155-de-luynhorst
http://www.gevelstenen.net/kerninventarisatie/images/Didam/6941RD09k.jpg

Samen met Jeroen Punt (NMM) proberen we de lijsten van Friese compagnies zoveel mogelijk te reconstrueren.

Friese Nassause Regiment

zondag 25 februari 2018

17e eeuwse Commandeurs van de Noordelijke schansen

Bij de zoektocht naar meer informatie over 'onze' Schettenser kolonel Schelte van Aysma (1578-1637), kom ik ook regelmatig familie en tijdsgenoten tegen.
Zo moesten deze officieren natuurlijk regelmatig op veldtocht in de 80-jarige oorlog, maar daarnaast zaten ze ook vaak een aantal jaren in een schans of in garnizoen.

De Friese stadhouders waren verantwoordelijk voor de defensie van het Noorden en daarbij hoorden ook een aantal schansen. De bewaking van de grens met Duitsland was hierbij van levensbelang, omdat de Spanjaarden hier bijna vrij toegang tot hadden. In dit grensgebied, wat feitelijk van de Oostfriese Graaf was, werd de Langackerschans opgericht in 1628. Dit was noodzakelijk omdat de oudere Bellingwolderschans vrij kwam te liggen, doordat de Dollard in die tijd verzandde.

Ook fort Lieroord (of: Leeroord) lag in Oostfriesland, maar viel dus onder het gezag van de Friese stadhouder.

De belangrijkste vier schansen waren:

1. de Langackerschans (of: Nieuweschans)
2. Fort Lieroord
3. Fort Bourtange
4. de Bellingwolderschans (of: Oudeschans).

Verder waren er nog een aantal kleinere schansen en versterkte steden, zie 'overige schansen'.

Er was een overeenkomst gesloten tussen de provincies Friesland en Groningen, waarbij de commandeurs meestal werden afgewisseld. Een Friese commandeur werd daarbij dus opgevolgd door een kapitein uit Groningen.

Meestal waren dit kapiteins met enige jaren ervaring, waarbij ze nu konden laten zien of ze ook klaar waren voor de volgende stap in hun carrière, luitenant-kolonel of kolonel.

Helaas zijn er geen lijsten van deze Commandeurs van deze schansen beschikbaar, vandaar dat ik begonnen ben met het aanleggen van deze naamlijsten op basis van toevallige vondsten.

Veel vondsten van officiers tref ik aan in de zogenaamde DTB-boeken, omdat van officieren en soldaten meestal de compagnie wordt vermeld. Dus een soldaat die huwde werd dan vermeld als 'soldaat uit de compagnie van Schelte van Aijsma'. Met Commandeurs gaat dat in principe net zo.

Om de lijsten wat completer te krijgen zou het mooi zijn als lezers hun informatie weer doorgeven.

Aanvullingen en correcties zijn dus van harte welkom via fam.aabuwalda@home.nl


Zoeken in deze blog