vrijdag 23 mei 2025

Burmania grafkelder te Stiens

In 1684 is er een heuse rechtzaak voor het Hof van Friesland te Leeuwarden, over iets waar we ons vandaag de dag niets meer van kunnen voorstellen.

Kolonel Watze van Burmania (1631-1691) was afkomstig van Stiens, waar hij met zijn ouders op Burmania State woonde. Na zijn huwelijk met Helena van Botnia in 1671 verhuisde hij naar de belangrijke Mammema State te Jellum, waar zij al woonachtig was met haar vorige man Douwe Aylva van Loo. In de akte als 'suppliant' genoemd; dit is een indiener van een verzoekschrift. 

Hij heeft ruzie met Johan van Burum (1632-1708), 'residerende tot Stiens' op Mellinga State aldaar, in de akte 'rescribent' genoemd, wat 'wederpartij' betekent.

Hij is mede-eigenaar van de legerstede en grafkelder, samen met de kinderen van zijn overleden broer Upcke van Burmania (1629-1673), in leven grietman over Wonseradeel.

De advocaat van Van Burum meldt nog wel even fijntjes op dat 'gelijck enige Heren van den Rade des rescriben in gradu prohibito bestaende', dat wil zeggen dat ze familie waren.
Deze moesten 'van 't voteren in desen sullen moeten onthouden', dus ze mochten dan niet meestemmen.

Ook blijkt raadsheer Assuerus van Grovestins (1632-1699), eerste en voorzittende Raedt Ordinaris van het Hof van Friesland, 'een volle susterling over de kinderen van welgedachte heere Upcke van Burmania moeders wegen' te zijn. Dit klopt, want zijn vrouw Catharina van Cammingha was een volle nicht van Assuerus van Grovestins!

Alle stukken gaan telkens over het een nieuwe herenbank die Johan van Burum in 1684 in de kerk van Stiens heeft laten plaatsen. Hij woonde toen op Mellinga State te Stiens, waarvan helaas geen afbeelding bekend is. De state heeft mogelijk niet heel lang bestaan, want in 1740 zou de state al afgebroken zijn.

Tot nu toe was nog niet bekend voor wie deze herenbank was, die nog steeds in het koor staat (!). Het is nu dus duidelijk dat het de herenbank voor Johan van Burum gemaakt is in 1684. De maten zijn volgens de akte 12 voet breed en 3,5 voet diep. Een voet is bijna 30 cm, dus de maten zijn 3,60m x 1,05m. Waarschijnlijk is later dan het voorste gedeelte van deze herenbank er later bijgevoegd.

Watze van Burmania heet grote bezwaren tegen de plaats van deze herenbank, die volgens hem veel te dicht op zijn grafkelder komt te staan.

Er gaan verklaringen over en weer en het koor wordt geheel opgemeten om te bepalen wie er gelijk heeft. Uiteindelijk verliest Burmania de zaak en de bank wordt gewoon geplaatst in het koor, dan tegen de noordmuur.

Herenbank in het koor van de kerk van Stiens.
Dit is de bewuste Van Burum herenbank uit 1684, waar de hele kwestie om gaat.


woensdag 21 mei 2025

Grafkelders familie Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg te Beetgum

Kerk
De kerk van Beetgum werd gebouwd in 1669 - 1672 op de fundamenten van een kerk die in 1669 was afgebroken en die gewijd was aan de Heilige Martinus. 

Behalve een grafkelder is er in de kerk o.a. ook nog een oud epitaaf in de kerk van de verre voorvader Johan Onuphius baron thoe Schwartzenberg (1513-1584) en zijn vrouw Maria van Grombach (ca. 1520-1564). Ook aan de buitenkant zijn er diverse teksten en wapens van deze familie te zien, die daarmee uiting gaf aan hun machtspositie.

Oude grafkelder
Onder het koor bevindt zich de oude grafkelder uit de 16e eeuw van de familie Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, de initiatiefnemer tot de bouw van de kerk. De grafkelder is afgedekt door stergewelven.

Bijzonder is dat deze oude grafkelder in de kerk te bezichtigen is. Dit kan sinds de laatste grote restauratie van 1972-1980, toen de grafkelder opgeknapt en toegankelijk is gemaakt. De huidige koster, Klaas Abe Kamstra, heeft de oude toestand nog gezien.
Er is toen besloten om een nieuwe kist te maken, waarin de restanten van oudere kisten bij elkaar zijn gevoegd. De originele toegang met een gemetseld trapje is nog steeds aanwezig, maar hiervoor moet dan een zware deksteen verwijderd worden. In de praktijk kiest men er dan voor om een houten trapje er naast te plaatsen.

Omdat het begraven in kerken vanaf 1829 officieel werd verboden, zal de familie hebben bedacht om de ingang van de kelder te verplaatsen. De oude ingang zat, zoals gebruikelijk, in de kerk en de nieuwe werd net buiten het koor gesitueerd. Deze oplossing kon eigenlijk alleen als de grafkelder zich in het koor van de kerk bevond. Deze plek was meestal voor de belangrijkste familie bedoeld en dat was in dit geval uiteraard de familie Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg.

Van dit plan is alleen het bestek in het archief gevonden, dus een bewijs dat de oude grafkelder op deze wijze van buiten af toegankelijk is gemaakt is er nog niet. Dat zal bouwtechnisch, of via archieven, nog moeten worden uitgezocht. 

De eerste bijzetting in deze nieuwe situatie was dan in 1833, toen een dochter van Georg Frederik werd bijgezet. In totaal zouden er tussen 1833-1858 zo'n 10 personen via deze nieuwe toegang in de oude grafkelder zijn bijgezet.

Nieuwe grafkelder
Op het kerkhof is, vlakbij het koor, in 1858 een grote nieuwe grafkelder gemaakt, die nog steeds in gebruik is. In 2015 heeft Agnes Marie Charlotte Andreae hier haar laatste rustplaats gekregen.

In de kelder was een bordje aanwezig waarop de bouw van deze grafkelder staat vermeld: '1858 is deze grafkelder gemaakt door de firma S. Reisma', de lokale aannemer.
Op foto's van 1996 is te zien dat het om een grote grafkelder gaat, waar kisten op meerdere niveaus kunnen worden geplaatst. 
De kans is groot dat bij de bouw van deze kelder, de oude doorgang naar de grafkelder in de kerk weer is afgesloten.

Georg Frederik thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg
Circa 1830 laat Georg Frederik thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg (1791-1868) een bestek en tekening maken voor bovengenoemde verbouw van de familiegrafkelder.
Deze Georg Frederik was grietman van Menaldumadeel van 1816-1851 en vervolgens burgemeester van dezelfde gemeente van 1851-1858.
Hij woonde nog op het majestueuze Groot Terhorne te Beetgum, welke al sinds de 16e eeuw continu in familiebezit was. 

Maateenheden
In deze stukken komen diverse maten voor, die nu niet meer gangbaar zijn. 
Vandaar eerst even een verklaring van deze begrippen

Een el was 69,4 centimeter
Een palm was 10 centimeter
Een duim was ca. 2,5 centimeter.


donderdag 15 mei 2025

Grafkelder familie Vegelin van Claerbergen te Akkrum

Vegelins en Akkrum
Op 6 februari 1693 overleed Philip Ernst Vegelin van Claerbergen (1613-1693), waarna hij werd begraven in de kerk van Akkrum.
Omstreeks 1683 zal hij in Akkrum hebben gewoond, want dat jaar wordt zijn dochter Maria lidmaat te Leeuwarden en zij is dan afkomstig van Akkrum.

Zijn zoon Hessel Vegelin van Claerbergen (1655-1715) trouwde in 1683 in de kerk te Akkrum, met Anna Maria van Vierssen.

Een paar generaties later woont Philip Ernst Assuerus Vegelin van Claerbergen (1781-1851) in Akkrum (1813).

Omgeving Akrum, met vlakbij de Sminia State.
 Schotanusatlas 1664.


Op de Schotanusatlas van 1718 is er een state te zien bij Akkrum met de naam 'Grietman Vegelin'.

Omgeving Akkrum, met links een state met de naam 'Grietman Vegelin'.
Schotanusatlas 1718

Het zal hier gaan om Andringa State, ooit gesticht door de familie Andringa.
Rienck Tjaerts Andringa (ca. 1590-1627) huwde in 1619 Elisabeth Dircksdr. van Baerdt.
Haar broer Hobbe Dircks van Baerdt (1591-1655) was in 1640 curator over de kinderen van zijn zus en zwager. Hobbe zijn dochter Anna Maria van Baerdt (ca. 1625-?) trouwde met advocaat Jetze Hessels van Sminia (1625-1678). Via deze nieuwe eigenaren zal de naam Sminia State zijn ontstaan en verdween de oude Andringa naam. 
Een halfzus van bovengenoemde Hessel was Fockje Hessels van Sminia (1615-1658), die in 1643 trouwde met Philip Ernst Vegelin van Claerbergen (1613-1693), bovenaan in dit artikel al genoemd als inwoner van Akkrum. Zijn kleinzoon Philip Frederik Vegelin van Claerbergen (1685-1738) was grietman van Haskerland van 1707-1738, dus in de periode dat de Schotanusatlas van 1718 werd getekend. Hij moet dan ook zijn bedoeld met 'grietman Vegelin' op de kaart, aangezien hij ook de enige grietman in die familie in die periode was.

Grafkelder
In Tresoar worden enige stukken bewaard betreffende de grafkelder van de familie Vegelin van Claerbergen. Allereerst hieronder de transcriptie en daaronder enige opmerkingen over deze stukken.

Maten
Een houtvoet is 0,29428 meter, dus dik 29 centimeter.

woensdag 14 mei 2025

Grafkelders te Hallum

In de oude kerk van Hallum zullen één of meer grafkelders geweest zijn, er waren maar liefst zeventien states bekend!
De bekendste daarvan zijn Offinga State en Goslinga State.

Offinga State
De Offinga State was generaties lang in het bezit van de familie Aebinga.
Schelte van Aebinga (1557-1618) liet de Offinga State nog flink verbouwen.
Hij overleed dorp 16 oktober 1618 en werd, zo is geschreven, in een nieuwe grafkelder in de kerk bijgezet.
Waarom er een nieuwe grafkelder werd gemaakt is niet bekend overigens.
In 1722 werd Offinga State afgebroken.

Goslinga State
Oorspronkelijk dus bewoond door de familie Van Goslinga, maar later door de families Cammingha, Harinxma en Burmania. In de 19e eeuw zal de state zijn omgebouwd naar een boerderij.

Goslinga State te Hallum, 1722
(Fries Museum)


Bewoners/eigenaren van Goslinga State.

  1. Feye Goslinga (ca. 1425-?) + N.N.
  2. Tjepcke Goslinga (ca. 1450- >1516) + Frouc Feyesdr. Unema
  3. Ernst Tjepckes van Goslinga (ca. 1520-1558 + Syth Keympesdr. van Donia
  4. Ernst van Goslinga (ca. 1550-1614) + Sjouck van Cammingha
  5. Ernst Keympes Harinxma van Donia (ca. 1585-1634) + Doedt Feyesdr. van Roorda
  6. Harmen van Rensen (ca. 1590- <1659) + Doedt Feyesdr. van Roorda
  7. Zeino Joachim van Welvelde (ca. 1610- >1681) + Aeltie van Douma.

    (hoe Zeino aan de state kwam is nog niet bekend. 
    Twee kinderen van hun huwden met een Burmania
    1. Josine Suzanne van Welvelde huwde Sjuck Gerrolt Juckema van Burmania ca. 1680
    2. Otto van Welvelde huwde Catharina Beatrix van Burmania ca. 1680.
    Beiden zijn kinderen van Doecke Martena van Burmania (1627-1692)

  8. Sjuck van Burmania (1666-1726) + Jeepck van Douma
    (hij kocht de state in 1711 en hij was een volle neef van eerdergenoemde Sjuck Gerrolt Juckema van Burmania)
  9. Duco Martena van Burmania (1713-1775) + Wilhelmina Eduarda van Burmania
    NB: zij was eerder gehuwd met Gysbert Arentsma van Idsinga
  10. Alegonda Coenders van Idsinga (1759-1826) + Thomas Francois Martin (1755-1839)
  11. Isaac Gijsbert Arentsma Martin (1781-1859).
Isaac Gijsbert Arentsma Martin was de laatste bewoner van Goslinga State, toen hij op 1 december 1859 aldaar overleed. Hij had zijn testament kort daarvoor (6 oktober 1859) opgesteld bij notaris Jan Alberda te Marrum. De Diaconie van de Hervormde Gemeente van Hallum kreeg daarin 1000 gulden, met de verplichting 'naar behooren te onderhouden de grafkelder van de familie Martin te Hallum'.
Met het geld moest een rentegevende schuld in het Grootboek der Nationale Nederlansche Schuld worden aangekocht. De diaconie had op 17 juni 1859 machtiging van de Koning ontvangen tot aanvaarding van dit legaat.
De diakenen moesten 'gedurende hunne diensttijd als voor hunne opvolgers in dienst, om de grafkelder van de familie Martin, aanwezig in de algemeene Begraafplaats (Kerkhof) te Hallum, ten allen tijde naar behooren, ten genoege van de erven des Erflaters en van derzelver nakomelingen, voor rekening van de Diaconiekas te zullen onderhouden..'
Bij de ondertekenaars van deze akte van dd 25 juli 1860 staat ook Jan Albert van Heloma, lid der Provinciale Staten van Friesland en wethouder van Weststellingwerf vermeld 'in de hoedanigheid van eenige erfgenaam van wijlen den Heer Arentsma Martin voornoemd'.


Deksteen grafkelder familie Martin op kerkhof te Hallum.
https://www.online-begraafplaatsen.nl

Deksteen grafkelder familie Martin op kerkhof te Hallum
(foto: Maikel Galama)



NB: Deze Van Heloma was gehuwd met Eduarda Gijsbertina Jacoba Martin (1835-1889), dochter van Pieter Francois van Martin, die een broer van Isaac Gijsbert Martin was.

NB: De toevoeging Arentsma in zijn familienaam was al een eeuwenlange traditie, waar ook de voornaam Gijsbert/Gysberr bij hoorde.
Zijn grootvader was Gijsbert Arentsma van Idsinga en een hele verre voorouder was Gijsbertus Alberts van Arentsma (1526-1596).

Conclusie
Uit deze akte blijkt dat er een nieuwe grafkelder op het kerkhof te Hallum is gebouwd door de familie Martin. Dit zal gebeurd zijn na de Franse Tijd (1794-1814), toen er niet meer begraven mocht worden in de kerken. In 1829 werd het begraven in kerken bij Koninklijk Besluit verboden.
De familie Martin heeft hiermee mogelijk een traditie willen voortzetten van eeuwenlange bijzettingen in de kerk en nu dat niet meer in de kerk mocht, dan maar op het kerkhof in een grafkelder.
Niet voor niets staat op de deksteen 'Grafkelder, gemaakt bij Goslinga State' vermeld.

Of de grafkelder nog steeds, volgens legaat, wordt onderhouden is niet bekend op dit moment.
De deksteen is in ieder geval nog steeds aanwezig en ziet er goed onderhouden uit.
De diaconie heeft dus i.i.g. aan hun primaire legaatsverplichting voldaan.
In deze kelder zijn dus drie personen bijgezet: de broers Isaac Gijsbert (1859) en Eduard Marius (1833), alsmede hun vader Thomas Francois Martin (1839).
Mogelijk is hun moeder Alegonda, die in 1826 overleed, nog in de kerk van Hallum bijgezet.
Dat was immers nog 3 jaar voordat het officieel werd verboden.

De tekst op de deksteen is als volgt:

Grafkelder
1828
Gemaakt bij Goslinga State
voor de familie Martin,
aan wien dezelve altijd moet verblijven
bevattende het stoffelijk overschot
van de Wel Geboren Heeren:
EDUARD MARIUS MARTIN,
THOMAS FRANCOIS MARTIN
IZAAK GIJSBERT ARENTSMA MARTIN
Gesloten voor altijd den
6 December 1859


pag. 1

pag. 2

pag. 3

pag. 4

dinsdag 13 mei 2025

De Monsma grafkelder te Bolsward

De Monsma grafkelder in de Martinikerk te Bolsward

De familie Monsma is een koopmansfamilie die in de 18e eeuw goede zaken deed.
De belangrijkste ervan was waarschijnlijk Sipke Jans Monsma (1669-1737) koopman in hout en touw te Bolsward en later ook burgemeester van de Hanzestad.

Sipke werd op 8 juli 1669 te Bolsward gedoopt als zoon van Jan Aukes Monsma en Hielkje Jans Twelliga.
Op 29 mei 1692 trouwde hij met Bottie Lolles Repkema (1672-1739), dochter van een eveneens succesvolle Bolswarder familie. Haar vader was vroedsman te Bolward.

Sipke was daarnaast ook olderman namens de magistraat van Bolsward en als zodanig vermeld in het Bolswarder smedengilde boek in 1696, 1698 en 1699.

Het ging hem schijnbaar flink voor de wind, want hij laat in 1709 het nog steeds bestaande Monsma State te Bolsward bouwen.

Monsma State te Bolsward
(foto: https://www.statenstinzen.nl)


Sipke en Bottie waren dus voorname Bolswarders en besloten dat ook in de Martinikerk te Bolsward te laten zien. Ze lieten een grafkelder maken in de kerk, waarvan de deksteen nog steeds aanwezig is.
Hierop staat simpelweg de naam van de eigenaar: Sipke Monsma, met de toevoegen 'Celders' en het cijfer 2. Dit laatste cijfer is waarschijnlijk aangebracht door de beheerder van de graven in en buiten de kerk.

Ook hun kinderen sloten succesvolle huwelijken. Dochter Anna Sipkes Monsma (1696-1775) trouwde met Gerben Sybolts Oosterhuis (1693-1768), die in 1721 burgemeester van Bolsward was.

Jan Sipkes Monsma (1698-1779) was schrijver van een compagnie in 1722 en later mederechter van Wonseradeel. Hij werd ook te Bolsward begraven, vermoedelijk in de Monsma grafkelder.

Lolkje Sipkes Monsma (1714-1780) huwde in 1739 te Nijland met Ieme Adriaan Basseleur (1716-1783), secretaris van Bolsward en tevens advocaat in het Hof van Friesland.
Hun ongehuwde zoon Sipke Basseleur (1746-1831) was ook advocaat te Bolsward en later rentenier en woonachtig te Leeuwarden, waar hij ook overleed.

Nadat Sipke (1737) en Bottie (1739) waren overleden, bleven hun dochters Jetske en Lolkje (zie hierboven) op Monsma State wonen.
Jetske was gehuwd met 1. Nolle Jans Nollides en 2. Cornelis Gijsberts Verweij.

Omstreeks 1760/1770 werd Monsma State door hun verkocht aan Hector Jacob Lycklama a Nijeholt (1736-1772), advocaat te Bolsward.

De door Sipke Monsma in 1710 gestichte grafkelder zal buiten deze koop zijn gebleven, zo zal hierna blijken. '

Deksteen grafkelder Sipke Monsma uit 1710.
(www.walmar.nl)


In 1831 (zie bericht in de LC) was Sipke Basseleur te Leeuwarden overleden en hij mocht na de Franse periode, niet meer in de grafkelder worden begraven te Bolsward. De daar aanwezige grafkelders kwamen dus in onbruik en werden vaak niet meer onderhouden door de nazaten.

Op 30 november 1833 schrijven de kerkvoogden van Bolsward een brief aan de testamentair executeur  Pieter Koumans Smeding (1791-1854), die de nalatenschap van de ongehuwde Sipke Basseleur regelde. Ze stellen voor dat de erfgenamen afstand doen van de mannen- en vrouwenbank in de kerk en vragen om een soort fonds op te richten die het onderhoud aan de grafkelder zou kunnen dekken voor de toekomst.

De brief begint met de constatering dat ze in de Leeuwarder Courant (LC) de verkoop van het huis van Sipke Basseleur hebben gezien. Ze vragen zich af hoe het nu komt de in de Martinikerk aanwezige heren- en vrouwenbank alsmede de grafkelder, die dus nog in het bezit van de familie Basseleur is.
Het gaat in die advertentie om een kapitale en buitengemeen solide heeren huizing aan de Appelmarkt in Bolsward, welke nog door Sipke zelf was bewoond. Erachter behoorde nog een koetshuis met knechtswoning die stalling bood aan zes paarden.

De kerkvoogden schrijven verder nog dat ze het zich kunnen voorstellen, dat nu er niet meer in de kerk begraven mag worden, de erfgenamen de kelder 'mogten abondonneeren' en het onderhoud aan de kerkvoogden zouden overlaten, die zich echter niet verplicht achten om het in de staat van nu zo te houden.
Ze geven zelf aan dat 'in dat geval het zijn door demping of op eenige andere wijze de kostbaarheid van dit onderhoud zullen trachten te verminderen'.

Wel schrijven ze vervolgens dat 'die waarschijnlijk niet met de intentie van den heer Basseleur zoude gestrookt hebben' en 'waartoe wij niet dan uit noodzakelijkheid zouden overgaan'.
Gevolgd door: 'welke noodzakelijkheid echter schielijk ontstaat, zoo er van de zijde van de erfgenamen geene fondsen voor het opvolgend onderhoud worden aangemeten'.


Het antwoord van de advocaat , die Executeur Testamentair is, volgt reeds op 2 december van datzelfde jaar. Hij schrijft dat hij de vraag in de eerstkomende bijeenkomst van belanghebbenden zal voorleggen.

Helaas ben ik het vervolg niet in het dossier tegengekomen.

Tot slot is nog een bijzonderheid te noemen over deze Sipco Basseleur. Hij was namelijk getuige van het grote vernielingen in de Nassau grafkelder in de Grote Kerk te Leeuwarden.
Hij heeft hierover verklaringen afgelegd.

Alsof deze grondige verwoesting nog niet
genoeg was, kwamen op 16 augustus 1795
Stapert en zijn mannen terug. 
Sipke Basseleur was getuige van wat er toen
gebeurde. Hij beschreef dat men de loden
en tinnen grafkisten leeg maakte en de
stoffelijke overschotten in de kelder gooide.
Daarna is men drie dagen bezig geweest
om de kisten tot staven om te smelten.

zondag 11 mei 2025

De Hemmema grafkelder te Berlikum

Onlangs is er een dieper onderzoek gestart naar Friese grafkelders en daarbij is archiefonderzoek ook noodzakelijk. Veel weten we immers nog niet...

Onlangs deed ik een mooie vondst in Tresoar, waar zoveel Fries verleden nog onontdekt is.
Een interessante akte trof ik aan in het familiearchief  'Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg', toegang 326 en inventarisnummer 1556.

De beschrijving van Tresoar vermeld dat het gaat om een aankoop DOOR Francois van Seys van een grafkelder in 1710. 
Daar zit meteen al een fout in, omdat de grafkelder verkocht wordt door Francois.

Laten we beginnen met de transcriptie van deze akte van twee pagina's:

zondag 13 april 2025

Families Vollenhoof en Bannier en de drooggemaakte Sensmeer

Vrijdagvond 11 april 2025 gaf drs. Mark Raat een uiterst interessante lezing over de droogmaking van de Sensmeer en Atzebuurstermeer in ca. 1633.
In dit voormalige meer is al snel het latere katholieke Blauwhuis ontstaan.

Er waren drie participanten in het octrooi, welke op 30 november 1632 werd verleend.
Dit waren: Hoofdaanvrager Sjuck van Burmania (1597-1650), grietman van Wymbritseradeel, Frans Harinxma van Donia (1580-1651), voormalig officier maar toen gedeputeerde van de Friese Staten en tot slot Jan Claesen Vollenhooff, burgemeester van Workum.

Van deze Vollenhooff gaf Mark tijdens de lezing aan dat hij geen geboorte en overlijdensjaartal wist en verder ook weinig bijzonderheden.

Reden genoeg om eens mee te zoeken of we wat meer van deze Vollenhoof konden vinden.
Immers, een burgemeester werd je ook niet zomaar, dus daar moet meer van te vinden zijn.

In 1628 lezen we dat hij burgerhopman van Workum was (allefriezen.nl, hypotheekboeken)
Van 1632-1637 zat hij in de vroedschap van Workum, waarvan burgemeester van 1636/1637.

Zijn leeftijd komen we te weten dankzij een bijzondere uitgave uit 1648, van een procedure tussen de magistraat van Workum en de Workumer predikant Focaeus Stellingwerf. 

In een hoofdstuk over de Bolswarder classisvergadering, gehouden op 22 november 1643 te Workum, wordt Jan Claesen Vollenhoof hierin 'Oude Burgemeester van Worcum, out omtrent 52 Jaren' genoemd.
Jan zal dus ca. 1591 geboren zijn. Mogelijk in Vollenhove en dat hij daarom deze achternaam heeft gekozen.


 Claer vertoogh van de procedueren des E.A. Magistraet, vroetschap ende die gecommitteerde uyt de Gemeente Jesu Christi binnen Worcum: op ende tegens Focaeus Stellingwerf, predicant aldaer
(Google Books)


In een hypotheekboek van 1644 wordt duidelijk dat Jan Vollenhoof, hierin overigens Johan genoemd, gehuwd was met Maria Bannier. 

Deze Maria Bannier (of: Banier) moet wel dezelfde zijn als de Maria Bannier die op 7 januari 1630 te Coevorden met Feye Feyes van Heemstra trouwde. Deze Feye was afkomstig van Heemstra State te Oenkerk en was toen luitenant van kapitein Douwe van Andringa. Uit dit huwelijk was één zoon, Feye geboren: Feye Feyes van Heemstra (1630-1690), later kolonel van het Friese Regiment.
In hun trouwjaar 1630 kwamen Feye en Maria met attestatie naar Bolsward.
Helaas overleed Feye al op 30-jarige leeftijd in 1636.

De ouders van Maria Bannier waren Peter Lamberts Bannier (ca. 1575-1647) en Geertgen Hertsuyker.
Peter was notaris te Coevorden en dat zal ook de plaats zijn waar Maria haar aanstaande man Feye ontmoette. Feye zal dat jaar in Coevorden in garnizoen hebben gelegen.
Ook niet onbelangrijk: haar oom Andries Lamberts Bannier was in 1618 burgemeester van Vollenhove, het jaar dat hij hertrouwde met de Friese Anna Siercksdr. van Donia. Uit dit huwelijk o.a. de latere vaandrig Sierck Bannier. 
Tot slot trouwde de zus van deze Anna, Catharina van Donia (1597-1677) met Arnoldus Copius, advocaat aan het Hof van Holland, maar ook afkomstig van Vollenhove!

Omstreeks 1640, hun huwelijkse akte heb ik niet kunnen vinden, hertrouwt Maria Bannier met Jan Claessen Vollenhoof. In 1642, 1644 en 1646 laten zij drie zonen dopen in de Hervormde gemeente van Parrega/Hieslum/Greonterp. Deze Claes, Albert en Lambert Vollenhoof zijn vermoedelijk geboren in Greonterp, omdat Vollenhoof inmiddels een herenhuis had laten bouwen in de drooggemaakte Sensmeer.

Duidelijk is nu dat door dit huwelijk van Jan Vollenhoof met Maria Bannier, de Friese mogelijkheden binnen handbereik kwamen te liggen.

Het gebouwde herenhuis (of: hofstede?) is volgens mij te zien in het '1633 Bedykt' gedeelte en dan bijna geheel oostelijk. Hier is een belangrijk huis te zien.
(Schotanusatlas 1718).


In het lidmatenboek van dezelfde hervormde gemeente, lezen we dat op 10-5-1653 Jan Claessen Vollenhof en Maria Jans lidmaten zijn geworden en dat ze in Greonterp woonden.
Maria Bannier werd hier vermoedelijk Maria Jans genoemd, omdat haar man Jan heette.

Eind december 1659 zal Jan Vollenhoof zijn overleden, want de ontvangstboeken vermelden op 30 december 1659 f 1:10 (florijn) ontvangen wegens het klokluiden van 'de olde Follenhoef'.
Op 16 januari 1660 staat hij nog een keer vermeld. 
Mogelijk is hij op 30 december overleden (klokluiden) en werd hij op 16 januari begraven en daarbij werd dan opnieuw klok geluid.

Familie
Jan Claessen Vollenhoof moet eerder zijn getrouwd, waaruit ca. 1630 een Abraham Jans Vollenhoof werd geboren. Deze Abraham zat later ook in de vroedschap van Workum en was notaris publicus aldaar. Abraham studeerde in 1646 en 1647 aan de Franeker universiteit en woonde in 1651 en 1662 te Workum. Op 12 oktober 1651 trouwde Abraham Jans Vollenhoof in Buitenpost met Maaycke van Voort. Zij moet een dochter zijn geweest van Gysbert van Voort (of: Foort) en Maria Chistophori, die vermoedelijk op de Jensma State te Augustinusga woonden. Gysbert zijn grootmoeder was namelijk een Jensma (Rinske Fockesdr. Jensma). Van deze Gysbert van Voort is een prachtig portret bekend, toen hij ingenieur van het Friese Regiment was. 

Na het vroegtijde overlijden van Maria Christophori in feb. 1640, hertrouwde Gysbert van Voort met Frouck Keimpesdr. Harinxma van Donia (ca. 1600-?).
Jawel, deze Frouck was een zus van bovengenoemde Frans, die samen met Jan Vollenhoof mede-participant in het project was.

De familie Van Voort was afkomstig uit Utrecht en de grootvader van bovengenoemde Gysbert, Matthijs van Voort, sloot op 26-8-1576 een overeenkomst met de abdij Gerkesklooster, tot vergraving van de venen onder Surhuizum.


Decretale verkopingen Blauwhuis
In het Genealogysk Jierboekje van 1983 staat een interessante vermelding over zgn. decretale verkopingen van goederen tussen 1659-1671, van o.a. minderjarige kinderen. Eerst even de vermelding zoals die erin staat:

Deze twee delen bevatten akten van overdracht van onroerende goederen voor minderjarige kinderen en kerkelijke corporaties uit de periode 1659-1671. Verder ook akten betreffende executoriaal verkochte goederen. De namen achter de bladzijden zijn toponymen of (na de komma-punt) geslachtsnamen. De nummers van de bladzijden of folio's geven het begin van de desbetreffende akte aan. 

Blauwhuis : 16-166 (de Senser droochgemaeckte meer; Douwe E. Bangma, Feyo van Heemstra, Lolcke Jensma, Abr. en Jan C. Vollenhooff, Maria Banier, Saecke U. Buwalda), 334 (land in Sensmeer; Syrck Banier, w. Gysbert Conincx, Jan C. Vollenhoof).
(https://www.fryske-akademy.nl/fileadmin/inhoud/img/kennis/genjierboek/GJ_1983.pdf, ook vermeld in presentatie van Mark Raat)

Hier komen we nu een aantal inmiddels bekende namen tegen.

  • Jan C(laessen) Vollenhooff en Maria Bannier staan beide vermeld.
    Jan is immers in 1659 overleden!
  • Feyo van Heemstra, moet zijn Feye Feyes van Heemstra (1630-1690), de zoon van Maria Bannier uit haar eerste huwelijk.
  • Sierck Bannier komen we tegen, als hij in 1651 wordt veroordeeld tot het betalen van 68 gulden aan oud-burgemeester Jan Vollenhoof wegens verschenen landshuur.
    Deze Sierck moet een zoon zijn geweest van Andries Lamberts Bannier en Anna Siercksdr. van Donia, zodat hij is vernoemd naar zijn grootvader, grietman Sierck Siercks van Donia.
    Sierck was vaandrig in het Fries regiment van 1645-1650 en huwde Antonette Gardijn.
    NB: Aangezien hij dus land in de Sensmeer had, zou hij ook een zus van Maria Bannier kunnen zijn.
  • Lolcke Jensma (ca. 1600-?) was een zoon van Meile Sjoerds Jensma en Jeltje Lolckes Rheen.
    Hij woonde te Bolsward, dus vlakbij de Sensmeer.
    Zijn vader en familie waren afkomstig van Augustinusga (Jensma State) in Achtkarspelen en zijn moeder, Jeltje Rheen, was een dochter van Lolcke Hettes van Rheen, die in 1588 plaatsvervangend grietman van Achtkarspelen was. 
    Er is een belangrijke familierelatie tussen de families Voort en Jensma.
    Als voorbeeld: Zacharias Huber (ca. 1601-1678) trouwde met 1. Sjouck Jensma (dv Meile Jensma) en 2. Maria van Voort (dv Cornelis van Voort)
  • Douwe E(elings) Bangma (Bangema) leefde van 1614-1672 en woonde te Tjerkwerd, dus vlakbij de Sensmeer. Hij was dijkgraaf van de Eemswolderhem/Ymswolderhem.
  • Tot slot, Saecke Ulbes Buwalda (ca. 1590-ca. 1669) woonde te Tjerkwerd op Buwaldabuorren.
    Hij was ongehuwd en hij liet de altijd nog aanwezig gevelsteen plaatsen in de boerderij, met daarop de familiewapens van zijn ouders Buwalda-Stapert.

Zoeken in deze blog